Rasstandaard
De Nederlandse vertaling van de rasstandaard van de Pyreneese Berghond
Standaard FCI nr. 137 / 02-04-2001 / F
LAND VAN HERKOMST: Frankrijk
PUBLICATIEDATUM VAN GELDIGE, ORIGINELE STANDAARD: 13-03-2001
GEBRUIK: Waak- en verdedigingshond van de kudde in de bergen
GROEPSINDELING F.C.I.: Groep 2. Pinschers en Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden
Sectie 2.2 Molossers, type berghond
Zonder werkproef
KORT HISTORISCH OVERZICHT
Aanwezig in de Pyreneeën sinds onheuglijke tijden, gekend en gebruikt in de Middeleeuwen als bewaker van het kasteel, word hij vermeld door Gaston Phoebus in de XIVe eeuw. Reeds gewaardeerd als gezelschapshond in de XVlle eeuw, kende hij zijn glorietijd aan het hof van Lodewijk de XIVe. De eerste gedetailleerde beschrijving van deze hond dateert uit 1897, afkomstig uit het boek van graaf van Bylandt.
Tien jaar later worden de eerste rasverenigingen opgericht en in 1923 wordt door de “Réunion des Amateurs de Chiens Pyrénéens”, op initiatief van de heer Bernard Senac-Lagrange, de officiële standaard opgenomen bij de S.C.C. De tegenwoordige standaard staat nog zeer dichtbij de standaard die werd opgesteld in 1923, het zijn vooral bijzonderheden die toegevoegd werden.
Grote, indrukwekkende en krachtig gebouwde hond, evenwel met een zekere gratie (elegantie).
- De maximale breedte van de schedel is gelijk aan haar lengte
- De snuit is een weinig korter dan de schedel
- De lengte van het lichaam van het boeggewricht tot aan de punt van het zitbeen, is iets groter dan de schouderhoogte
- De diepte van de borst is gelijk aan de helft van de schofthoogte of iets minder
Gebruikt om, in z’n eentje, de bewaking van de kudde te verzekeren tegen aanvallen van roofdieren. Er werd geselecteerd op zijn aanleg als bewaker en verdediger, en zijn toewijding voor de kudde. De voornaamste kwaliteiten die hieruit voortvloeien zijn: kracht en lenigheid alsook de zachtheid en de gehechtheid naar diegenen toe die hij beschermt. Deze waakhond heeft een neiging naar onafhankelijkheid en een gevoel van initiatief die een zeker gezag van zijn baas vergt.
Niet te zwaar in verhouding tot de grootte van de hond. De zijkanten zijn tamelijk vlak.
Schedel: De maximale breedte van de schedel is duidelijk gelijk aan zijn lengte. De schedel is licht gewelfd; daar de achterhoofdsknobbel duidelijk aanwezig is, is de schedel, in zijn achterste deel spitsboogvormig. De wenkbrauwbogen zijn niet geprononceerd, de middengroef tussen de ogen is amper te voelen. Stop Deze is zacht glooiend.
Neus Zij is geheel zwart. Snuit Hij is breed, iets korter dan de schedel, geleidelijk smaller naar het uiteinde. Van bovenaf gezien heeft de snuit de vorm van een V met een afgeronde punt. Hij is goed gevuld onder de ogen. Lippen Zij hangen slechts weinig over en bedekken net de onderkaak; ze zijn zwart of in sterke mate zwart, evenals het gehemelte. Kaken/Gebit Het gebit moet compleet zijn, de elementen gezond en wit. Het is een schaargebit en de snijtanden van de bovenkaak bedekken net die van de onderkaak, maar zonder verlies van contact. Het tanggebit is toegestaan, evenals dat de twee onderste snijtanden naar voren gekanteld zijn. Ogen Ze zijn tamelijk klein, amandelvormig, enigszins schuin, met een intelligente en bedachtzame uitdrukking en zijn amberkleurig. De oogleden zijn goed gesloten en zij zijn zwart omzoomd. De blik is zacht en dromerig. Oren Ze zijn op ooghoogte aangezet, vrij klein, driehoekig van vorm, en aan het uiteinde afgerond. Ze vallen vlak tegen het hoofd en worden wat hoger gedragen als de hond alert is.
Hals Hij is krachtig, tamelijk kort en met weinig ontwikkelde keelhuid. Lichaam De lengte van het lichaam van het boeggewricht tot aan de punt van het zitbeen, is iets groter dan de schouderhoogte. Bovenbelijning Hij is goed strak. Schoft Hij is breed. Rug Van een goede lengte en stevig. Lendenen Van gemiddelde lengte. Kruis Licht schuin, met tamelijk geprononceerde heupen. Flanken weinig aflopend. Borst Niet té veel aflopend, maar breed en diep. De borst reikt tot de elleboog, maar niet lager. De diepte van de borst is gelijk of iets minder dan de helft van de schofthoogte van de hond. De afstand van het borstbeen tot de grond is ongeveer gelijk aan de helft van de schofthoogte, maar nooit minder.
Staart Zij reikt tenminste tot de punt van de sprong De staart is volop behaard en vormt een pluim, zij wordt in rust omlaag gedragen, met aan het uiteinde bij voorkeur een haak. Zij wordt in een forse krul boven de rug gedragen en alleen het uiteinde raakt de lendenen, (het wiel makend, “arroundera” zoals de Pyreneese bergbewoners het noemen) als de hond alert is.
Voorste ledematen Ze zijn recht en krachtig. Schouder Hij is gemiddeld schuin. Opperarm Gespierd, van middelmatige lengte. Onderarm Recht, krachtig en goed bevederd. Pols Staat in het verlengde van de onderarm. Voormiddenvoeten Staan iets schuin. Voet Een weinig lang, compact, met enigszins gewelfde tenen. Achterste ledematen Deze hebben meer en weelderige bevedering dan de voorste ledematen. Van achteren gezien staan ze loodrecht op de grond. Dijen Goed gespierd, niet erg lang en niet te schuin, “fikse dijen”. Knie Middelmatig gehoekt en in de lijn van het lichaam. Been Van middelmatige lengte en krachtig. Sprongen Breed, droog en middelmatig gehoekt. Voet Een weinig lang, compact, met enigszins gewelfde tenen. Hubertusklauwen De achterste ledematen hebben elk dubbele, goed gevormde Hubertusklauwen. De voorste ledematen hebben soms enkele of dubbele wolfsklauwen.
Gangen Het gangwerk van de Pyreneese berghond is krachtig en vlot, geen enkel spoor van logheid/nimmer log, de gang is eerder ruimer dan snel, en niet zonder een zekere souplesse, noch een zekere elegantie. De hoekingen van de hond zorgen voor zeer gestage gangen. Huid: dik en soepel en vertoont vaak pigmentvlekken op het gehele lichaam.
Beharing Deze is vol en vlak, vrij lang en soepel, hard op de schouder en de rug. Langer aan de staart en rond de hals, waar hij licht kan golven. Het broekhaar, fijner en wolliger is zeer dicht. De ondervacht is eveneens zeer vol. Kleur Zij is wit of wit met grijze (daskleurig of wolfsgrauw) of vaalgele of oranje (“arrouye”) aftekeningen op het hoofd, oren en bij de staartaanzet, en soms op het lichaam. De daskleurige vlekken worden het meest gewaardeerd.
Hoogte:
- Reuen: 70 tot 80 cm.
- Teven: 65 tot 75 cm.
Een tolerantie van 2 cm daarboven is toegestaan voor dieren van perfect type
FOUTEN
Kleur: Andere kleuren dan welke zijn aangegeven in de standaard
Neus: Van een andere kleur dan absoluut zwart
Kaken: Boven- of ondervoorbijtend of elke misvorming van de kaken.
Ogen: Pigmentverlies aan de oogleden, geelkleurig oog.
Hubertusklauwen: ontbreken van Hubertusklauwen, enkelvoudige of slecht ontwikkelde dubbele Hubertusklauwen aan de achterbenen
Hoogte: buiten de limiet
N.B.: De reuen moeten twee normaal ontwikkelde geheel in het scrotum ingedaalde testikels hebben.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
Alles wat afwijkt van het voorafgaande moet gezien worden als een fout die aangerekend zal worden al naar gelang de ernst.
Algemeen beeld
Algemeen voorkomen welke de indruk geeft van logheid, zonder adel. Zwaarlijvige, slappe, apatische honden.
Hoofd:
- Té plomp, rechthoekig
- Té brede schedel, bol voorhoofd
- Té geprononceerde of helemaal geen stop
- Té veel overhangende lippen
- Onvoldoende pigment van de neusspiegel, van de oogleden en van de lippen
Ogen
Ronde, lichte, diepliggende of uitpuilende, te grote of te kleine, te dicht bij of te ver uit elkaar staand. Zichtbaar derde ooglid. Harde uitdrukking.
Oren
Brede, lange, gedraaide, geplooide, naar achter gedragen, hoog aangezette oren
Hals
Iele, wat lange, of, het tegenovergestelde, te korte, de indruk gevende dat het hoofd tussen de schouders zit. Te veel keelhuid.
Lichaam
Zadel- of karperrug, zwakke rug, opgetrokken buik of hangbuik
Borst
Te brede of te smalle voorborst, vlakke, of, tegenovergesteld, te ronde ribben.
Staart
Dun behaard of slecht gedragen, te kort of te lang, zonder bevedering, het niet maken van het “wiel” in actie, of voortdurende het ” wiel” maken, zelfs in rust.
Voorste ledematen
Naar buiten of naar binnen gedraaide voeten.
Hoek schouderblad – opperarm te wijd.
Achterste ledematen
Naar buiten of naar binnen gedraaide voeten. Recht of overmatig gehoekt spronggewricht.
Voeten
Lang, plat.
Vacht
Kort of krullend, zijdeachtig, slap, ontbreken van ondervacht.